De Vieilles Tiges van de Belgische luchtvaart vzw

Het Legioen - Herinneringen van een legionair door Eric Bouzin

  

Prologue

Nous sommes en 1941. Je n’ai pas 19 ans. Deux amis, du même âge et moi-même, décidons d’abandonner familles, études et, au péril de notre vie, de tenter de rejoindre les français libres du général De Gaulle ou les forces belges de Grande-Bretagne. Notre odyssée à travers la France occupée se déroule sans problèmes majeurs. Ce n’est qu’après être parvenus à passer la ligne de démarcation au sud de Dijon, alors que nous pensions avoir vaincu les plus grands obstacles que la police de Vichy s’est chargée de nous faire déchanter. Après nous avoir menacés d’être remis aux mains des allemands, on nous fit l’offre de rejoindre un camp de travail en Algérie ou bien de souscrire un engagement à la Légion Etrangère. Ce qui nous incita à choisir cette deuxième solution, fut l’action en cours en Syrie des forces françaises libres, appuyées par les britanniques. Naïvement nous imaginâmes être rapidement envoyés en renfort sur place, ce qui nous aurait permis de passer dans les forces alliées.

Een dag in het Legioen

Plaats: Sidi Bel Abbes, Kwartier Prudhon, bijgenaamd het "Kleine kwartier” het grootte kwartier zijnde het “Kwartier Viennot", zetel van het H.K. van het Franse Vreemdelingenlegioen.
Het Dodenmonument en het museum.

Omstandigheden: Het détachement waar Eric Bouzin deel van uitmaakt heeft Marseille verlaten aan boord van de SS.Djebel Amour op 29 juni 1941, om Oran te bereiken op 2 juli. Per trein, 40 mannen, 8 paarden, vervoegt hij
Sidi Bel Abbes op 6 juli. Eerste appel sinds de aankornst in het kwartier.

Maandag 7 juli. Wekken om 5 uur.

Verzameling, karweien. Bij het begin van de namiddag, nieuwe verzameling onder bevel van cen Poolse korporaal-chef, in functie als sergeant. Hij draagt een armband versiert met de strepen van onderofficier en wordt bijgestaan door een ltaliaanse korporaal, klein, gebaard, donker getint en schijnbaar weinig geïnteresseerd.

Voor de eerste keer verloopt het appel op een andere wijze. Inderdaad, elke geroepene verlaat de rangen van het oorspronkelijke peloton om een nieuw peloton samen te stellen. Onfeilbare methode die elke pogiug tot fraude uitsluit

De afroep van de namen door de sergeant vergt ernstige aandacht. Echter, wanneer hij bij Boedling komt, . . .drie stemmen antwoorden “aanwezig”. Boedling, een Hollander van 16 jaar I Bouzin en Burken, een Tsjech. Geen enkele van de drie is zeker dat het wel degelijk om zijn naam ging, maar gaf zich uit voorzichtigheid te kennen. Woede bij de gegradueerde. verwarring, sarcasme, beledigingen (met vreemd karakter en zeden). Kortom, gans het repressieve arsenaal ter zijner beschikking wordt één dreigrniddel en de drie delinquenten zien zich reeds in de “gnouf’. Uiteindelijk worden de namen evenwel gespeld en is het probleem opgelost. Aan hen zich te verstaan voor de volgorde van antwoorden bij de volgende appels.

Maar hetgeen volgt, enkele ogenblikken later, is heel wat erger: er ontbreekt iemand!

Een zekere Ornic, waarvan tot nog toe niemand in het peloton de naam had horen vermelden. Ontbreken, dat kan slechts een ding betekenen: desertie. Klaarblijkelijk waardeert de sergeant dit soort complicaties nauwelijks, want niet alleen gaat hij een verslag moeten maken, maar eveneens moeten uitleggen hoe hij een man uit zijn peloton is kwijtgeraakt. Wanneer hij zijn korporaal aankijkt doet deze er alles aan om er even verbouwereerd uit te zien als zijn chef. Maar dat schijnt deze laatste helemaal niet gerust te stellen.

Het appel verloopt verder in een meer en meer gespannen sfeer, wel ja. !

En... re-catastrofe... en zie, wanneer gans het peloton is afgeroepen blijft er een individu over, onbeweeglijk staande, heel alleen. Hij heeft op geen enkele naam geantwoord. Wat een gefrustreerde dag !
Vooreerst drie idioten die hun naam niet begrijpen, daarna een ontbrekende, misschien een deserteur, en nu verschijnt een grappenmaker uit het onbekende, die niet op de lijst van het peloton voorkomt. Er zijn zo van die dagen dat een dienstdoende Poolse sergeant er beter aan zou hebben gedaan zich ziek te melden. Hij voelt zich trouweis niet erg goed en is overvloedig beginnen zweten. Het moet gezegd dat de thermometer op een namiddag in juli te Bel Abbes, vrolijk omhoog gaat. Indien bovendien een peloton begint de dingen ingewikkeld te maken, dan koelt dat de sfeer niet af.

Op basis van een gezonde logica kan dit individu alleen maar Ornic zijn. Maar zie, deze “Ornic”weigert koppig en houdt staande zich Crine te noemen en niets anders. In feite gaat het om Louis Crine uit “Lidge”, een rasechte Luikenaar, groter, mooier enz.

Ontsteltenis aan de kant van onze twee gegradueerden. “Zijt ge er zeker van niet Ornic te heten?” probeert de sergeant met verzoenende stem, hopende op een welwillend gebaar van Louis. Maar deze, voor wie deze naam niets betekent,schudt ontkennend het hoofd, met een zekere spijt de onderofficier niet te kunnen plezieren.Twijfelend wendt deze zich eens te meer tot de korporaal die zich krachtig de baard glad strijkt. zoekende om de kwadratuur van de cirkel op te lossen. Want, behalve dat het wel degelijk om een ingewikkelde en lastige toestand gaat die niet voorzien is in de militaire reglementen, kan deze de strepen van onze gradueerden in gevaar brengen. Inderdaad, in het legioen worden de graden van de onderofficieren in zekere zin uitgeleend. Opgelet dus voor de schop!

Bijgevolg is het uitgesloten te rapporteren aan de hogere overheden die ambtshalve een dergelijke tekortkoming aan de tucht niet zouden aannemen (de voornaamste kracht van de krijgsmachten zoals iedereen weet). Men moet dus absoluut uit dit wespennest geraken zonder dat er teveel opschudding ontstaat. Ach, indien deze Crine de situatie alleen maar begreep, een beetje goede wil aan de dag legde en, ter verzoening, aanvaardde zich Ornic te noemen.

Maar lieve hemel ! Dat is het, ziedaar de oplossing. Het is dermate eenvoudig, waarom er niet eerder aan gedacht ? De sergeant wisselt enkele woorden met de korporaal die, energiek met bel hoofd schuddend, bevestigt. Vervolgens het bewijs leverend van zijn gezag en zijn trotse zelfzekerheid terug gevonden hebbende, decreteert hij dat Crine voortaan Ornic heet en beveelt hem onmiddellijk het peloton in te voegen dat op die wijze perfect en reglementair terug is samengesteld. De mening van Crine/0rnic is in onderhavig geval van geen tel. En ziedaar, het spel is gespeeld ! Is dat niet mooi ? In elke geval is dat het Legioen...

We zullcn later weten dat het ging om een onduidelijk geschrift dat de juiste spelling van Crine erg had toegetakeld. Deze laatste heeft deze schuilnaam gedurende gans zijn verblijf in het legioen behouden. Maar bij zijn aankomst in Groot-Brittannië in 1943 kreeg hij het eerst aan de stok met de Britse inlichtingendiensten en nadien met de Belgische autoriteiten. Wie kon dit individ,. dat beweerde Crine te hete,. in werkelijkheid wel zijn terwijl de documentcn uitgaande van het legioen Ornic aangaven? Gelukkig voor hem waren diegenen die zijn beweringen konden staven talrijk genoeg en elke verdenking ten aanzien van zijn persoon opheffen. Louis Crine vervoegde de Brigade Piron, narn deel aan aI de operaties van deze eenheid en aan het défilé te Brussel

Vertaling.: Leon BER GMANS

La suite

Après l’instruction à Salda, où mon chef de peloton était le jeune Sous Lieutenant Hallo,: fraîchement émoulu de St Cyr, actuellement- Général de Brigade en retraite, je rejoignis le peloton auto à Sidi Bel Abbes pour, début 1942, être affecté à la lère Cie Saharienne à Tindouf dans les confins Algéro-Marocains, commandée par le Capitaine Comiti. Mes amis quant à eux étaient l’un affecté à la clique à Bel Abbes, l’autre au 2ème Etranger à Foum El Hassam. Elle était loin la Syrie !

Après le .débarquement des alliés en ANF, la 1ère Cie.Saharienne fit mouvement, par la route, pour la Tunisie, via Ouargla et Biskra. Elle fut engagée à El Guettar, à l’Est de Gafsa, fort heureusement contre des unités italiennes. Pour la petite histoire, notre section mortiers se mettait en batterie mais ne disposait pas d’obus pour alimenter ses pièces. Mi-avril 1943, la compagnie revint à Biskra pour être rééquippée en matériel US. Ce n’était pas du luxe, la majorité de ses camions, des Panhard-Levassor, dataient de 1928. C ‘est à Biskra que les belges de la compagnie furent avisés de ce qu’un accord entre les autorités belges de Londres et celles d’Afrique du Nord, les autorisaient à rompre leur engagement à la Légion et à rejoindre les forces belges en G-B. Mon séjour fut donc du 23 juin 1941 (lendemain du début de l’opération Barbarossa) au 24 avril 1943, soit 22 mois.

Sur le comfort et la tenue

Durant les deux premiers mois de notre arrivée à Tindouf, notre détachement a été logé, à l’extérieur du fortin, dans des marabouts. Nous dormions sur une couverture à même le sol, les godillots servant de pelochon. Le “réfectoire”,à côté des marabouts, était constitué de deux tranchées cimentées, séparées par une surface également cimentée, servant de table. J’ai une photo d’époque qui montre notre détachement y prenant un repas. Même au mois de mars, date de notre arrivée, manger dans ces conditions, en plein soleil, pouvait être rien moins qu’inconfortable, surtout à l’heure du déjeuner.

Lorsqu’à l’issue des deux mois notre détachement fut réparti dans les chambrées, à l’exception des lits avec matelas qui nous changeaient de la simple couverture par terre, le confort n’était qu’apparent. En effet, tous les locaux du fortin, qui était construit en bingo, étaient recouverts de tôle ondulée, Comme four à infra rouge nous étions servis. Inutile de préciser qu’à partir de la mi-mai tout le monde dormait à l’extérieur, cherchant un peu de fraîcheur. Pour mémoire, l’extinction des feux était à minuit et le réveil à 0430 hrs. La longue sieste (obligatoire) censée compenser la brève nuit était un véritable sauna, chacun étendu par terre sous son lit pour échapper au rayonnement émanant du toit.

Bien que la fameuse, traditionnelle, inconfortable et parfaitement inutile ceinture bleue fasse encore partie de la tenue actuelle, il est évident que cette dernière n’a plus guère de commun avec notre uniforme des années 40. La tenue en drap, “touchée” à Marseille, fut remplacée par son équivalent en toile à notre arrivée à Sidï Bel Abbes. Déjà , l’original avait manifestement connu des jours meilleurs, mais son remplaçant mérite d’être décrit.
Le képi, une chose innommable, sans forme et d’une crasse repoussante. Seul le couvre-képi, que nous lavions tous les jours, parvenait péniblement à lui donner un semblant d’allure extérieure, mais n’enlevait rien à la crasse intérieure que je m’efforçais de gratter et de laver. Heureusement je pus bientôt m’offrir un képi neuf en ville.
Deux chemises au col et aux manchettes usés, sans boutons aux poches. Une veste dotée d’une immense tâche de vin s’étendant sur et tout autour de la grande poche de droite. D’innombrable lessives en avaient atténué la couleur qui était devenue mauve pâle, tranchant nettement sur un kaki très délavé lui aussi. Quant à la culotte, qui se portait avec des bandes moiletières, elle portait sur chaque genou un grande pièce couvrant les trous. Les deux pièces n’avaient pas la même dimension et leur couleur kaki neuf tranchait sur le reste du vêtement.

Les bandes molletières étaient effilochées au point qu’il fallait acquérir un certain art pour arriver à les mettre en place. Mes godillots étaient ornés de pièces cousues et se portaient, bien entendu, sans chaussettes qui ne faisaient pas partie de la dotation. De vieux chiffons ramassés ci et là, servant de «chaussettes russes”. Même le pantalon de treillis dont je fus doté souffrait d’un grand trou à la place du genou droit. Au point que je dus le nouer avec une ficelle. Cela n’empêchait nos gradés de nous seriner que lorsque nous quittions le quartier nous devions porter fièrement notre uniforme. Essayez donc de porter fièrement pareilles défroques. Et pourtant on faisait son possible, comptant surtout sur le prestige de la Légion.
On peut évidemment prétexter le fait que nous étions en guerre, mais durant mon séjour à la Compagnie de passage N°2 à Sidi Bel Abbes, à plusieurs reprises je fus désigné pour des corvées au magasin central d’habillement. Celui-ci regorgeait littéralement d’équipements neufs, au point que les ballots étaient entassés sur plusieurs épaisseurs, les étagères étant bourrées à craquer.

J’ai remarqué aussi que des lessiveuses automatiques sont maintenant à la disposition des hommes. Quelle heureuse innovation, comparée au bac et au lavoir en béton que l’on retrouvait dans toutes les garnisons sauf à Tindouf où l’eau était trop rare. Nous ne disposions, bien sûr, que d’eau froide et d’une seule briquette de savon par mois. Elle servait à la toilette et au lavage du linge. Il s’agissait d’être parcimonieux, car il était impossible de se procurer du savon dans le commerce. On veillait d’ailleurs à cette parcimonie puisque les installations sanitaires étaient rien moins que rudimentaires. Une unique douche chaude par semaine et encore pas toutes les semaines.

Epiloog

Eric Bouzin vervoegt de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië in 1943 en lijft zich in bij de Royal Air Force